In Noord-Amerika leven 562 indianenstammen. De bevolking is etnisch homogeen, misschien met uitzondering van de Eskimo’s en de Aleoeten, maar ieder met een eigen cultuur en kunsttraditie. Alleen al het getal van 562 toont de diversiteit aan van levenswijzen en daarmee aan de veelvormigheid van de kunstuitingen van de indianenstammen. Veel van deze kunstuitingen vinden hun oorsprong in de indiaanse tradities die overgingen van vader en moeder op zoon en dochter. In ieder stamgebied vind je kunst- en kunstnijverheidstradities die kenmerkend zijn voor een bepaalde streek, zoals beeldhouwwerk uit het koude en ijzige noorden, houtsnijwerk uit de kuststreken in het noordwesten, vlechtwerk van de naalden van stekelvarkens uit het gebied van de Grote Meren (Great Lakes), eeuwenoude schilderkunst van de prairies, aardewerk uit de pueblo’s in het zuidwesten, gevlochten manden uit de woestijngebieden en kunstnijverheidsproducten van textiel en zandschilderingen van de Navajo-indianen. Ook kennen de indianen tal van dansen, vaak om de geesten goed te stemmen of om in trance visioenen op te roepen.
Afbeelding: Een 19de-eeuws masker van een dondervogel die gedragen werd door een medicijnman. De dondervogel was een mythisch wezen in het geloof van de indianen. Voor iedere ceremonie en ieder ritueel was er een apart masker. Geen masker was exact hetzelfde. Het gebruik van kleur op de maskers was niet naturalistisch vanuit een westers oogpunt. De indianen beschilderden echter vaak hun gezichten, waardoor het vanuit hun optiek wel degelijk naturalistisch was.
Locatie: Dit masker hangt in het Brooklyn Museum, een kunstmuseum in de wijk Brooklyn in New York in de VS, gelegen op de kruising van Eastern Parkway en Washington Avenue.
Uit deze opsomming blijkt dat de geografische oorsprong van de indianenstammen, en het daarbij horende klimaat, veel invloed uitoefende op de kunsten en kunstnijverheidsproducten die zij vervaardigden.
Op basis van hun leefgebied kunnen we de indianenstammen verdelen in grotere groepen met ieder hun eigen artistieke uitingen.
Dit zijn:
1. de indianenstammen in de Arctische gebieden;
2. de indianenstammen in de subarctische wouden;
3. de indianenstammen op de prairies;
4. de indianenstammen in de droge, woestijnachtige gebieden in het zuidwesten;
5. de indianenstammen in de oostelijke wouden, waaronder de plateaus, de hooglanden en de Rocky Mountains;
6. en de indianenstammen langs de gehele westkust.
In dit verhaal gebruik ik de benaming indianen (indios), omdat deze in het westen is ingeburgerd. De benaming indios gaf de ontdekkingsreiziger Columbus abusievelijk aan de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika, omdat hij ervan overtuigd was, toen hij als eerste westerling voet aan land zette in Noord-Amerika, dat hij in West-Indië aan land was gegaan. In de VS spreekt men over Native Americans (Inheemse Amerikanen). Hun kunst noemt men dan ook Native American Art. De indianen die op dit moment in Noord-Amerika wonen worden zelf liever als American indians aangeduid. Vandaar dat dit nu de meest gebruikte term is.
Afbeelding: De Witte Wolk, een portret van het opperhoofd Witte Wolk van de Iowas indianen uit 1845. Het is geschilderd door de kunstschilder George Catlin (1796-1872). Opmerkelijk in dit kunstwerk zijn de fraaie, gevederde hoofdtooi, de met dierentanden afgezette ketting, het beschilderde gezicht van het opperhoofd en de omslagdoek van bont.
Locatie: Het portret van opperhoofd de Witte Wolk, van de kunstschilder George Catlin, is te bezichtigen in de National Gallery of Art Washington DC in Washington in de VS. Dit neoclassicistische museumgebouw bevindt zich aan de National Mall.
De indianenstammen in de Arctische gebieden
De Eskimo’s, ook wel Inuit genoemd, en de Aleoeten leefden – en leven – in groepen in de Arctische gebieden waar het leven bepaald werd door sneeuw en ijs. Zij behoren zeker tot de inheemse volken van Noord-Amerika, maar de benaming indianen is omstreden, omdat zij genetisch meer overeenkomsten vertonen met de inheemse volken die in het noorden van Rusland wonen.
Voor hun leven en onderhoud jaagden de Eskimo’s en de Aleoeten op kariboes en zeedieren. Het bot en het ivoor van deze dieren gebruikten zij als grondstof voor hun kunstuitingen. Een ander veel gebruikt materiaal was speksteen. Zij bewerkten het tot beeldjes van mythologische figuren, soms van mensen, maar meestal van dieren. Deze dieren gaven hun leven ten dienste van de mensheid en dus moesten zij geëerd worden. In die zin speelde ook in hun kunst de magie een belangrijke rol, net als in de primitieve kunst.
Afbeelding: Mythische figuren, een kunstwerk van groen serpentijn uit Kaap Dorset in Canada. Serpentijn is een vulkanisch gesteente. Het beeld is gemaakt door Eskimo’s (Inuit).
Locatie: Dit beeldhouwwerk bevindt zich in de Honolulu Academy of Arts op de Beretania Street in Honolulu op het eiland Oahu in Hawaï (VS).
Op het ivoor van walrussen en op de botten van andere zoogdieren tekenden zij icoontjes. Als zij in gevecht raakten met andere groepen, dan versierden zij hun kleding met oorlogstaferelen en jachtscènes. De Eskimo’s droegen tijdens hun dansen ceremoniële maskers, net zoals dat in veel andere primitieve gemeenschappen het geval was. Deze maskers waren vaak van dieren en speelden een belangrijke rol bij de jacht. De geesten van deze dieren werden geëerd omdat zij de mens ten dienste stonden. De vrouwen vlochten manden en maakten kleding van bont en leer die zij versierden met artistieke patronen.
De indianenstammen in de subarctische wouden
In de subarctische wouden in Canada en Alaska was meer hout beschikbaar, dan in de Arctische gebieden en dit zien we terug in de kunstuitingen van de indianenstammen die in en bij deze bossen leefden. Hier woonden onder meer de Crees, de Chippewayans, de Naskapis en de Ojibwa. Met name de laatstgenoemden blonken uit in het vervaardigen van kunstig vervaardigde houten beelden, waaronder poppen. Bovendien maakten zij medicijn- en tabakszakjes van de huiden van hun heilige dieren: de muskusratten en de otters. De Ojibwa, de Naskapis en de Crees gebruikten eveneens huiden voor hun gebruiksvoorwerpen, zoals kleding, mocassins, maskers en dekens. Zij beschilderden deze met geometrische figuren.
Afbeelding: Mocassins van de Ojibwa indianen uit circa 1890. De mocassins zijn gemaakt van leer. Op de wreef van de schoenen werden kraaltjes geborduurd. Deze kralen stonden in hoog aanzien bij indianenstammen. De Europeanen ruilden deze kralen voor allerlei indiaanse goederen.
Locatie: Deze mocassins staan in het Bata Shoe Museum in het stadscentrum van Toronto in de staat Ontario in Canada. Het museumgebouw bevindt zich in het noordwesten van de St. George-campus van de Universiteit van Toronto. Het Bata Shoe Museum is een museum voor schoenen en calceologie, de studie van historisch schoeisel.
De indianenstammen op de prairies
De indianenstammen op de prairies, ook wel de Plains en de grote graslandvlakten genoemd, kennen velen onder ons nog wel uit onze jeugd. De huiskamers waren in de tweede helft van de vorige eeuw gevuld met televisiebeelden van cowboys en op bizons jagende indianen. De indianen op de prairies waren nomaden die achter de rondtrekkende bizons aan trokken. De bizons waren hun voornaamste bron van voedsel. Voor de komst van de blanken leefden er niet veel indianenstammen op de Plains. De indianen jaagden sluipend en rennend naar de bizons, omdat er geen paarden waren. De vrouwen gingen mee om de bizons te villen en te slachten, terwijl de rest van de stam het vlees moest dragen. Het enige vervoermiddel was de Travois, een sleepkar zonder wielen, voortgetrokken door honden. De bekendste stammen in die tijd op de prairies waren de Comanche en de Blackfoot indianen. De introductie van het paard door de blanken vergrootte het jachtgebied van deze nomaden aanzienlijk. Maar vergis u niet: ook per paard doet een ruiter er weken over om de Plains over te steken.
Afbeelding: De laatste van de kudde. Dit schilderij, met centraal in de compositie een indiaan te paard met aan zijn voeten een neergeschoten bizon, werd in 1906 vervaardigd door de Frans-Amerikaanse kunstschilder Henry Farny (1847-1916). Farny belichtte in zijn werk het leven van de indianen in de 19de eeuw.
Locatie: Dit schilderij van Henry Farny hangt in het Cincinnati Art Museum in het Eden Park in de stad Cincinnati, gelegen in de staat Ohio in de VS.
Hun kunstwerken hadden deze indianenstammen altijd bij zich tijdens hun trektochten achter de kuddes bizons aan, dus moesten deze gemakkelijk meegenomen kunnen worden. Vaak hadden deze kunstwerken ook een rol in hun religie, zoals magische beeldjes en versierde pijpen. Deze pijpen gebruikten de indianen tijdens hun religieuze rituelen en ceremoniën. Het roken van de vredespijp zullen enkelen zich nog herinneren uit de avonturenromans over het Wilde Westen van Karl May met als hoofdpersonen Winnetou en Old Shatterhand. Ook de avonturen van Arendsoog waren in die tijd populair, een kinderboekenserie van de Nederlandse schrijver Jan Nowee.
Afbeelding: Een pijp met steel van de Ojibwe indianen. Dergelijke fraai bewerkte pijpen gebruikten de indianen tijdens hun religieuze rituelen en ceremoniën.
Locatie: Deze pijp bevindt zich in het Metropolitan Museum of Art (The Met) in New York in de VS. Dit kunstmuseum bevindt zich aan de oostzijde van het Central Park in Manhattan.
De indianenstammen op de prairies schilderden op een ondergrond van leer, zodat zij deze eenvoudig konden oprollen en meenemen. Bekende stammen zijn de Crows en de Dakota indianen, waartoe ook de Sioux behoorden, die zichzelf Lakota noemden. Het belang van dieren in de kunstuitingen van de indianenstammen kwam ook bij hen duidelijk tot uiting: zij beeldden dieren veel naturalistischer uit dan de mensfiguren. Opvallend waren de geometrische figuren op de kleding, de wigwams (tipi’s) en de schilden. Per stam kon de vorm van de geometrische figuren verschillen. Nadat de Europeanen in Noord-Amerika verschenen gingen de indianen ook kralen in hun kunstuitingen gebruiken, een voorwerp dat zij voor die tijd niet kenden.
Afbeelding: Een geweven kindervest met honderden gekleurde kraaltjes van de Sioux. Op het vest zijn indianen op paarden geweven. Deze paarden, die de indianen pas na de komst van de blanken leerden kennen, speelden een belangrijke rol bij de jacht op bizons op de prairies.
Locatie: Dit kindervest uit de jaren tachtig in de 19de eeuw is te bezichtigen in het Cleveland Museum of Art. Dit museum bevindt zich aan de University Circle in de stad Cleveland in de staat Ohio in de VS.
De mannen schilderden vaak heldendaden uit hun leven op hun kleding en schilden, gecombineerd met scènes uit visioenen. Deze visioenen namen een belangrijke plaats in het leven van de indianenstammen in. Beslissingen werden vaak genomen op basis van deze visioenen, met name op de droombeelden van de medicijnmannen. Men nam voetstoots aan dat de afbeeldingen van deze visioenen, op bijvoorbeeld de schilden, de dragers zouden beschermen.
Vanaf ongeveer 1830 kwamen de indianen in aanraking met schilderingen van westerse kunstschilders die de prairies en hun bewoners op het schilderdoek vastlegden, waaronder Karl Bodmer , George Catlin en Paul Kane. Zij schilderden de landschappen waarin de indianen leefden, hun woonomgeving met de spits toelopende wigwams, jachttaferelen en veel portretten en figuren van indianen. Indiaanse kunstenaars traden in hun voetstappen en gingen ook op de Europese manier werken.
Afbeelding: De scalpdans van de Minitarres, van de Zwitserse kunstschilder Karl Bodmer (1809-1893). Hij was een voorbeeld voor traditionele indiaanse kunstenaars die zijn manier van schilderen kopieerden. Het betreft hier een aquatint op papier uit 1844. Aquatint is een diepdruk-etstechniek. Ook de afdrukken noemt men aquatinten. Centraal in de compositie staat het opperhoofd geflankeerd door twee indianen die een stok dragen met in de top een scalp, een afgesneden hoofdhuid van een vijand. Op de voorgrond ligt een stapel scalps.
Locatie: Deze aquatint van Karl Bodmer hangt in het Museum of Fine Arts in Houston. Dit bekende kunstmuseum strekt zich uit aan weerszijden van de Bissonnet Street in het Houston Museum District van de stad Houston in de staat Texas (VS).
De indianenstammen in de droge, woestijnachtige gebieden in het zuidwesten
Het huidige zuidwestelijke deel van Noord-Amerika hoorde nog tot 1848 bij Mexico. Na een oorlog tussen de VS en Mexico kwam dit reusachtige gebied onder het bewind van de VS. Deze nieuwe landsgrenzen hielden geen rekening met de oorspronkelijke leefgebieden van de indianenstammen. Het is dus geen wonder dat de indianen in de droge, woestijnachtige gebieden in het zuidwesten veel relaties onderhielden met de stammen in het gebied dat wij nu Mexico noemen. De Hopi-indianen spraken bijvoorbeeld dezelfde taal als de Azteken, en een van hun goden lijkt sprekend op Tlaloc, de regengod.
Overal dook de magie op als een wezenlijk kenmerk van hun wereldbeeld. Poppen, zogenoemde kachina’s, en gemaskerde dansers vertegenwoordigden geesten tijdens ceremoniële rituelen. De poppen werden uit populierhout gesneden, met klei bedekt en vervolgens beschilderd of met gekleurd zand ingewreven. Dankzij deze kachina’s maakten de kinderen al op jonge leeftijd kennis met de geestenwereld van de indianen. De vrouwen van de Navajo’s, de Hopi’s, de Apaches en de Washo vlochten en weefden manden die zij vervolgens versierden met dierenmotieven en geometrische patronen. Met deze gestileerde afbeeldingen kregen de manden een magische betekenis.
Afbeelding: Dat So La Lee (Louisa Keyser, 1829-1925), van de Wahso indianenstam in Nevada, met de door haar ontworpen en gevlochten manden met geometrische patronen. Zij was zonder twijfel de bekendste mandenmaakster in de VS. Zij creëerde ongeveer 120 verschillende soorten manden; ieder met een eigen, traditionele decoratie. Haar manden werden hoog gewaardeerd, zeker door de Arts-and-craftsbeweging die in die tijd een belangrijke kunststroming vertegenwoordigde in de VS.
Locatie: De foto is een bewerkte versie ‘(de achtergrond is ingetekend) van een afbeelding in het boek `The Indians’ secrets of health: or, What the white race may learn from the Indian’. Het boek is geschreven en samengesteld door de auteur James George Wharton (1858-1923).
De Navajo’s waren ook meesters in de weefkunst waarvoor zij tal van materialen gebruikten, zoals schapenwol, katoen en konijnenhuid. Op zich bijzonder omdat de meeste indianenstammen in hun weefkunst gebruikmaakten van de vezels van de yuccaplanten. In het begin weefden zij vooral stoffen met traditionele, vaak geometrische patronen.
Afbeelding: Een geweven tapijt van de Navajo’s uit 1921. Zij gebruikten in hun met geometrische figuren versierde kleden vaak de kleuren rood, zwart en een beetje geel.
Locatie: Dit kleed hangt in het Cleveland Museum of Art in de University Circle in Cleveland in de staat Ohio in de VS.
Vanaf de 19de eeuw gingen zij steeds meer voor de Europeanen werken, waarmee ook de weefpatronen zich aanpasten aan de smaak van de blanken.
De Navajo’s zijn eveneens bekend geworden om hun zandschilderingen. Zover bekend zijn zij de enigen, samen met de Tibetaanse monniken, die dergelijke vergankelijke schilderingen maakten. Deze zandschilderijen van de Navajo’s noemt men in de Navajo-taal `plaatsen waar de goden komen en gaan’. De medicijnmannen gebruikten deze schilderingen onder meer bij genezingsceremonies waarbij men de hulp van de goden vroeg voor een goede oogst of genezing van een ziekte. De afgebeelde, vaak gestileerde figuren op de zandschilderingen betreffen symbolische voorstellingen van verhalen uit de Navajo-mythologie. Ze verbeelden objecten, zoals de heilige bergen waar de goden leven, of legendarische visioenen. Soms beelden ze dansende en zingende figuren uit, bijna altijd gestileerd, die tijdens rituelen worden opgevoerd. De zandschilderingen bestonden uit maximaal zes kleuren en konden in grootte variëren van 30 centimeter tot wel vijf meter in diagonaal. Na het ritueel vernietigde de medicijnman het zandschilderij en daarmee verdween ook de ziekte van een bepaald persoon. Men vermoedt dat de zandschilderingen ergens in de 16de eeuw voor het eerst werden vervaardigd. De Navajo’s maakten deze in het geheim zodat de rooms-katholieke Spanjaarden er geen weet van hadden. Er zijn namelijk rotstekeningen gevonden van voor die tijd met gelijksoortige afbeeldingen.
Tegenwoordig maken Navajo-kunstenaars nog steeds zandschilderijen. Er zijn kunstenaars die zich exact aan de voorgeschreven afbeeldingen houden, waarvan er ongeveer 500 bestaan, anderen brengen juist wijzigingen aan om de geesten niet te verontrusten. U kunt deze kopen als een echt en ingelijst schilderij, waarbij men het zand op een harde ondergrond heeft gelijmd.
Afbeelding: Een foto van een van de vier zandschilderijen die werden gebruikt bij de riten van de Bergzang, een negen dagen durende ceremonie van de Navajo indianen.
Locatie: Deze zandschildering is in 1908 gefotografeerd door de Amerikaanse fotograaf Edward Sherriff Curtis (1869-1959).
De Zuni indianen woonden eveneens in het zuidwesten in een Pueblo. Een Pueblo is een historische nederzetting in het zuidwesten van de Verenigde Staten, waarvan er nu nog zo’n 30 bestaan, gemaakt van klei en gekleurd in de pasteltinten okergeel en wit. De klei in hun woningen vond je ook terug in hun aardewerk. De vrouwelijke pottenbaksters, mannen hielden zich niet bezig met het bakken van aardewerk, maakten bijzonder fraaie potten en pannen. Er ging veel werk zitten in een aardewerk pot, want volgens de Zuni waren deze bezield met een geest en in die zin beschouwden zij hun kunstvoorwerpen als levende wezens. De potten versierde men met patronen, waarbij altijd een cirkelvormige lijn was die op een bepaald punt was verbroken. Dankzij deze breuk kon de geest uit de pot ontsnappen. Alle Pueblo-indianen hebben een lange traditie in het vervaardigen van aardewerk.
Afbeelding: Een prent met daarop een Zuni vrouw die op haar hoofd een aardewerk waterkruik draagt. Deze potten waren volgens de Zuni bezield met een geest. De onregelmatig gevormde patronen op de pot vindt u terug op haar rood gestreepte trui. Linksonder op deze prent staat een schild, terwijl het jongetje rechts op de afbeelding met een pop speelt. Op de achtergrond staat een okergeel gekleurde pueblo-woning, opgebouwd uit gebakken stenen van klei. De Zuni waren Pueblo-indianen. Het schilderij is ondertekend met de initialen NH. Van welke kunstschilder deze initialen zijn is niet bekend.
Locatie: Deze prent staat in het boek North American Ethnologie-Volume IV van de schrijver Lewis H. Morgan. Dit boek werd in 1881 in Washington uitgegeven door de Government Printing Office van het Department of the Interior.
De indianenstammen in de oostelijke wouden, waaronder de plateaus, de hooglanden en de Rocky Mountains
Bij alle indianenstammen nemen maskers een vooraanstaande plek in tijdens ceremoniën en rituelen en dus ook bij de indianenstammen in het oosten van de VS. Dit gold zeker voor de indianenstammen in de oostelijke wouden van Noord-Amerika. De mannen droegen maskers van hout, terwijl de vrouwen tijdens de ceremoniën maskers van maïsstro gebruikten. De maskers werden gebruikt om mensen te genezen, buitenlanders (iedereen die niet tot de eigen stam behoorde) belachelijk te maken en zelfs om tornado’s te bezweren. Kleinere maskers droegen de indianen als een amulet om hun hals. Verder maakten zij veel aardewerk in de vorm van potten en pannen.
Afbeelding: Op weg naar huis, een olieverfschilderij uit 1934 van de Amerikaanse kunstschilder Ernest Martin Hennings (1886-1956). Hij werd mede bekend om zijn vele muurschilderingen van indianen. Zijn composities zijn herkenbaar aan de gestileerde lijnen, de decoratieve patronen en het heldere en warme kleurgebruik.
Locatie: Dit schilderij hangt in het Smithsonian American Art Museum in Washington in de VS. Het museum bevindt zich in het Old Patent Office Building aan de National Mall.
De indianenstammen langs de westkust, tussen Californië en de noordwestkust.
De indianenstammen in het gebied dat wij nu Californië noemen lag redelijk geïsoleerd van de rest van de VS en van Mexico. Er waren dus niet veel contacten met andere groepen indianen. Ook zij vlochten manden, vervaardigden maskers en maakten potten en pannen van aardewerk. In die zin weken zij niet veel af van de andere indianenstammen in Noord-Amerika; zij leefden in relatieve vrede in een geïsoleerde leefgebied.
Afbeelding: Een foto van indianen uit 1916 in Californië. De koffers en reistassen wijzen er mogelijk op dat deze indianen op transport gingen naar een indianenreservaat. Op de afbeelding staat een citaat van H.A. Brooks. `De beste indianen die ik ooit in foto’s heb verheerlijkt. Juni 1916.’ Bijzonder is de grote variatie in fraai geweven omslagdoeken die de indiaanse vrouwen dragen.
Locatie: De foto is genomen door Thompson Photo of Venice, Californië.
In het noordwesten van de VS gebeurde echter meer op het gebied van de kunsten. Dit gebied lag niet geïsoleerd. In tegendeel, de indianenstammen in deze regio hadden veel handelscontacten. En als deze relaties niet bevredigend verliepen voerden ze oorlog. Met als gevolg dat het gebied ook cultureel homogeen werd.
Het is het gebied waar men de totempalen maakte; wereldwijd de bekendste kunstvoorwerpen van de indianen. Een totempaal is een houten standbeeld dat dienst deed als een heilig object. Er zijn totempalen bekend die bijna 30 meter hoog zijn. Het woord totempaal betekent ‘familie-teken’. Het was opgebouwd uit afbeeldingen van dieren die hun naam aan een bepaalde familie (een clan) gaven. De families vormden samen de indianenstam. In die zin is een totempaal letterlijk een opeenstapeling van dierenfiguren die symbool staan voor specifieke clans die samen de stam formeerden. Deze totempalen stonden bij de woning van het opperhoofd die de families, die tot dezelfde stam behoorden, leidde. Het vormde het teken van zijn leiderschap. De totempaal werd in het algemeen gebeeldhouwd uit een stam van de reuzenlevensboom. Daarna werd hij in felle kleuren beschilderd. De afgebeelde dieren en patronen bestaan vaak uit beren, adelaars met lange en gekromde snavels, raven, bevers, orka’s en mensen, maar ook uit legendarische wezens zoals dondervogels en sisiutls. Een sisiutl is een mythisch wezen dat meestal wordt afgebeeld als een tweekoppige zeeslang.
Afbeelding: Enkele totempalen en het Kwakwaka’wakw `big house’. Het staat ook bekend als het Mungo Martin House. Het huis en de totempalen zijn in 1953 gebouwd en opgericht door het opperhoofd (Chief) Mungo Martin. De Kwakwaka’wakw, die men ook de Kwakiutl indianen noemt, woonden – en wonen – op Vancouver Island en in British Columbia en stonden bekend om hun totempalen en grote houten huizen.
Locatie: Dit `big house’ en de totempalen staan in het Thunderbird Park in Victoria in de provincie British Columbia in Canada.
De oudste totempalen die wij kennen stammen uit het begin van de 19de eeuw. De oudere totempalen zijn allen verweerd, verrot en verdwenen. De indianenstammen kenden geen traditie van onderhoud van hun kunstvoorwerpen, zodat de tand des tijds ongestoord haar knagende werk kon doen. De vormen en symbolen die u op de totempalen ziet vindt u ook terug in andere houten kunstvoorwerpen, zoals beelden, rammelaars, hoofdtooien en maskers. De stijl en de vorm bleef ongewijzigd.
Afbeelding: Een uit hout gesneden rammelaar van een opperhoofd uit het gebied langs de noordwestkust. Het stamt uit de periode 1850 tot 1880. Het is waarschijnlijk gebeeldhouwd door de Haida of Tlingit indianen.
Locatie: Dit beeldhouwwerk staat in het Peabody Museum, dat bij de Harvard universiteit hoort in de stad Cambridge in de staat Massachusetts (VS).
De hedendaagse kunstenaars
Ook de huidige generatie indiaanse kunstenaars laat zich veelvuldig voeden door de oorspronkelijke indiaanse kunsten en spant zich in om deze door te geven aan volgende generaties. In hun materiaalkeuze is goed te zien dat het leven van de indianen verbonden is met de hen omringende natuur. In de twintiger jaren van de vorige eeuw was er veel belangstelling voor de indiaanse kunst ofwel de Native American Art. In de dertiger jaren trok de Exhibition of Indian Tribal Arts veel bezoekers in de Grand Central Art Gallerie. In 1971 organiseerde het Whitney Museum of American Art een tentoonstelling onder de naam `200 Years of North American Indian Art’.
In de 21ste eeuw verloren veel indianen hun creatieve binding met de traditionele kunst van hun eigen stam. Hiervoor in de plaats kwam een pan-indiaanse kunstvorm. De kunsten verwijzen tegenwoordig vooral naar de gezamenlijke identiteit van de indianen met minder aandacht voor de stam waartoe een kunstenaar behoort. Een bekende kunstschilder is Norval Morrisseau, een lid van de indiaanse Ojibwe-stam.
Afbeelding: Afbeelding: Moeder en kind, van de indiaanse kunstschilder Norval Morrisseau (1932-2007) van de Ojibwe-stam. Hij stond bekend als de Picasso van het noorden; de Ojibwe-indianen noemden hem Koperen Dondervogel (Copper Thunderbird). Dit kunstwerk werd in 2005 in een oplage van 220 stuks vervaardigd.
Locatie: Deze litho is in 220 exemplaren gedrukt op zijde.
De Indian Group of Seven
Een goed voorbeeld van de nieuwe generatie indiaanse kunstenaars was de Professional Native Indian Artists Incorporated, beter bekend als de Indian Group of Seven die indiaanse kunstenaars in 1973 in Canada oprichtten. Zij vonden dat er in de kunstwereld veel te veel gekeken werd naar de inheemse waarde van hun kunstwerken en te weinig naar de artistieke waarde. Met andere woorden: zij maakten geen kunstnijverheidsproducten maar kunst! Hoewel de groep niet lang bijeen bleef hebben zij de kijk op indiaanse kunst vanuit de Westerse wereld definitief veranderd.
Grote afbeelding: She-we-na, een aardewerk waterkruik, beschilderd met pigmenten door de Zuni-indianen. De waterkruik is gebakken in de periode 1825 tot 1850.
Locatie: Deze waterkruik staat in het Brooklyn Museum in de stadswijk Brooklyn in New York in de VS. Het museum bevindt zich op de kruising van Eastern Parkway en Washington Avenue.