Hoe dichter we bij de tijd komen waarin we nu leven, des te lastiger is het om de belangrijkere kunststromingen te benoemen. We hebben in de vorige webpagina’s over kunststromingen gezien dat de kunstcritici er in hun tijd vaak naast zaten met het waarderen van de kunst die wij nu, later in de tijd, als heel belangrijk en kostbaar waarderen. Zonder voldoende afstand in tijd en waarneming is het moeilijk om te zien welke kunst, die op de markt wordt gebracht, vernieuwend of innovatief is. Op zich is dit niet zo belangrijk, want kunst is van mensen voor mensen. De waardering is altijd individueel: een persoon vindt iets interessant of niet. En hij of zij schaft op basis van deze waarneming een kunstwerk aan of laat het aan zich voorbijgaan. Uiteraard spelen bij deze keuzes de culturele referenties van de beschouwers altijd een rol. Juist deze stroming in de kunst gaat uit van het gegeven dat de waarheid niet meer is dan een standpunt vanuit een bepaalde referentie.
Het is een feit dat men met de term postmodernisme ofwel de postmoderne kunst zo’n beetje alle kunst bedoeld die na het modernisme ontstond. In die zin lijkt het modernisme wel op het postmodernisme, al zullen de postmodernistische kunstenaars vast een andere mening verkondigen. Ook toen functioneerde de titel modernistische kunst als een samenvatting van veel onderling verschillende kunststromingen, net zoals dit nu gebeurt in het postmodernisme. Anything goes was een veel gebruikte term door de postmoderne kunstenaars. Met andere woorden: wat je ook maakte als kunstenaar, je er kwam er mee weg. Alles werd als kunst gezien, ongeacht wat je maakte.
Deze kunststroming werd rond 1975 populair, al werd de term postmoderne kunst al sinds de zestiger jaren gebruikt, en bleef tot ongeveer 2010 de heersende kunststroming.
De veranderingen gaan echter snel, zowel in de technologie als in de kunsten. Vanaf 2010 verscheen er alweer een nieuwe kunststroming aan het firmament van de kunstwereld: het metamodernisme.
Afbeelding: Het schilderij De Goochelaarster, uit 1979, van de Franse kunstschilder Andre Castinel (1934-2021). Deze kunstenaar heeft zeker een eigen en kenmerkende stijl, maar in zijn postmodernisme zie je ook de invloeden van tal van stromingen. André Castinel was zijn hele leven op zoek naar de waarheid, zowel in zijn werk als in zijn privéleven. Dit resulteerde in krachtige en kleurrijke schilderijen waarin fauvistische en surrealistische invloeden zichtbaar waren, kenmerkend voor de postmoderne kunststroming. Het was voor hem een intuïtieve zoektocht naar geluk. Kunst was in zijn ogen licht, vreugde en gezondheid. In een bewust vereenvoudigde compositie werden de personages, landschappen, figuren en circusscènes door de kunstenaar geschilderd in effen kleuren, gecombineerd met schaduwtinten om overgangen te creëren tussen de verschillende delen van het schilderij. Hij paste in zijn werk graag de werkelijkheid aan en hij toonde in zijn schilderijen aan dat `wat je ziet niet altijd is wat het lijkt’. Als kind verkleedde hij zich graag en hij was niet altijd zeker over zijn eigen `ik’. Deze worsteling met een identiteit als transgender vind je terug in zijn schilderijen. In dit schilderij zijn ook invloeden van het maniërisme zichtbaar, herkenbaar in de iets verlengde ledematen. Een wandeling door zijn atelier voerde je langs schilderijen en tekeningen met vaak een vrouw als middelpunt van zijn kunstwerken. Hij was daarmee één van de laatste kunstschilders die werd geïnspireerd door een muze. Hoewel spreken over één muze is niet helemaal correct. In André Castinel zijn leven speelden drie vrouwen een hoofdrol. Met al deze drie vrouwen onderhield hij een relatie. Vandaar dat wij al deze drie vrouwen als muze terugvinden in zijn kunstwerken; zelden gezamenlijk, bijna altijd alleen. Castinel was tijdens zijn leven niet alleen kunstschilder, maar ook goochelaar. Vandaar dat hij in dit schilderij zijn muze als goochelaarster verbeeldde.
Locatie: Het schilderij `De Goochelaarster’ van André Castinel maakt deel uit van de collectie van de Gooise Galerie. ©Ronnie Rokebrand.
Postmoderne kunst in verscheidenheid
Het is nog niet zo lang geleden dat de toegang tot de productiemiddelen het belangrijkste was voor de mens. Dit maakte echter plaats voor het belang van de toegang tot informatie dankzij de overal aanwezige massamedia, en vooral via het Internet. Het is op het Internet moeilijk om de realiteit te onderscheiden van fantasievolle verhalen. De schijnwerkelijkheid neemt soms de plaats in van de realiteit. We merkten dit onder meer tijdens de coronapandemie toen er veel fantasieverhalen op het Internet verschenen over het coronavirus en het coronavaccin.
De postmodernistische kunstenaars maakten ook dankbaar gebruik van de toegankelijkheid van het verleden, dankzij deze media. Het resultaat was de kunststroming postmoderne kunst die probeerde af te rekenen met de zucht naar orde en functionaliteit, een periode waarin de kunstenaars veelvuldig hun oren lieten hangen naar de idealen van de Verlichting.
Het postmodernisme legde veel meer de nadruk op variatie, toeval en pluralisme. In plaats van orde en functionaliteit streefde men nu naar overdaad en overdrijving. Men sloot in hun kunstwerken aan bij de tijdgeest van de jaren zestig waarbij oude normen en waarden overboord werden gegooid. Luchtigheid, cynisme en ironie werden belangrijke items in hun kunstwerken als reactie op de strengere opvattingen uit de periode daarvoor.
Afbeelding: De vriendin, uit 1986, een levensgroot schilderij van de Zuid-Afrikaanse kunstschilderes Marlene Dumas. Op dit moment is zij een van de bekendste kunstenaars die in Nederland woont en werkt. Zij baseerde dit schilderij op een foto van een vriendin, vandaar de titel. `Ze speelt met de psychologie die je aan een portret kan aflezen en die je er vervolgens zelf op projecteert’, aldus het Singer Museum waar dit schilderij hangt. Marlene Dumas brengt haar verf dun aan op het doek. In haar composities lijken haar figuren bijna abstract. De vele kleurcontrasten op haar schilderijen vallen direct op. Dumas baseert zich in haar werk op bestaande afbeeldingen die zij verzameld in een beeldarchief. Zij exposeerde in het Stedelijk Museum in Amsterdam, maar ook in Bazel, Londen, München, Los Angeles en New York.
Locatie: Dit schilderij maakt deel uit van de ABN AMRO Kunstcollectie. ©Ronnie Rokebrand.
De kunst werd weliswaar vluchtiger, maar ook kleurrijker. Vanaf de jaren tachtig en negentig in de vorige eeuw, gaat de postmoderne kunst alle kanten op. Kunstenaars maken een eigen keuze uit allerlei stijlelementen en kunststromingen, en combineren deze tot iets nieuws. De kunstenaars vermengden allerlei stijlen en in hun kunstwerken herkende je geen typerende stilistische kenmerken meer. De postmoderne kunst werd een kunst zonder stijl.
Afbeelding: Regenboog, uit 2004, van Maria Roosen. Het betreffen 400 geblazen en gekleurde glasbollen en aluminium bedels bedekt met bladgoud die aan het plafond hangen in de centrale hal van het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis in Amsterdam. De glazen bollen hangen op verschillende hoogtes waardoor er dynamiek in het kunstwerk ontstaat. De bolvorm is, volgens de kunstenares, de meest primaire, warme en troostrijke vorm die er bestaat. Het kleurenpallet is geïnspireerd op een regenboog; van violet naar blauw, groen en geel; en van oranje naar rood en roze. Veel beschouwers zien in de bollen de vele variaties in types cellen die er in een menselijk lichaam voorkomen, zo typerend voor een kankerinstituut.
Locatie: Het kunstwerk Regenboog hangt in de centrale hal van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, een in kanker gespecialiseerd ziekenhuis en onderzoeksinstituut aan de Plesmanlaan 121 in Amsterdam. ©Ronnie Rokebrand.
Bekende postmoderne kunstenaars zijn onder meer de neo-expressionist Jean-Michel Basquiat (1960-1988), de popart kunstenaar Keith Haring (1958-1990), de beeldend kunstenaar Bruce Nauman (1941-), de collagiste Barbara Kruger (1945), de fotograaf Duane Michals (1932), de Britse fotograaf en conceptueel kunstenaar Victor Burgin (1941), de beeldhouwster en conceptuele kunstenares Jenny Holzer (1950), de kunstenaar Julian Schnabel (1951), de kunstschilder David Salle (1952) en de kunstschilderes en fotografe Cindy Sherman (1954). Cindy Sherman werd beroemd met haar iconische zelfportretten. Het is opmerkelijk dat de bekendste postmodernistische kunstenaars, met uitzondering van de Britse kunstenaar Victor Burgin, allemaal Amerikanen waren. Er waren natuurlijk ook kunstenaars uit niet-Angelsaksische landen die deze nieuwe kustvormen gingen toepassen, waaronder de Duitse beeldhouwer Joseph Beuys (1921-1986).
De machtsovername van de Taliban in Afghanistan, de leidende rol van de moellahs in Iran en het ontstaan van Al Qaida en IS toonden aan dat het postmodernisme, mede gebaseerd op het individualisme, niet in alle landen in de wereld het leven en de kunsten ging domineren.
Afbeelding: Deze foto van een lichtinstallatie van de kunstenares Jenny Holzer is in november 2006 genomen door het glas van de lobby van het 7 World Trade Center in New York. Dit is het tweede gebouw met dezelfde naam. De eerste stortte in tijdens de terreuraanslagen van het moslimfundamentalistische paramilitaire netwerk Al Qaida op de VS op 11 september 2001.
Locatie: Het 7 World Trade Center staat in Lower Manhattan aan de Greenwich Street in New York in de VS.
De postmodernisten maakten vaak speels gebruik van klassieke elementen, zoals timpanen en zuilen, zowel in gebouwen als op schilderijen, waarbij men er niet voor schuwde om schijnbaar nutteloze elementen, waaronder symbolen en figuratieve elementen, in de architectuur en de schilderkunst op te nemen. De kunstwereld, die het postmodernisme omarmde, schopte daarmee tegen de bestaande academische regels.
De spreuk less is more (minder is meer) veranderden de kunstenaars in less is a bore (minder is saai). Men wilde vooral de persoonlijke gevoelens en beleving van de kunstenaar tot uiting brengen op het schilderdoek, in een installatie, in performance kunst, in architectuur en in beeldhouwwerken van tal van materialen. Geen wonder dat hiermee ook de deur werd geopend voor de kunstenaars om via hun kunstwerken hun persoonlijke reflectie te uiten op de maatschappelijke ontwikkelingen om hen heen.
Het betreft hier dus een kunststroming, de postmoderne kunst, die velerlei uitingen van kunst onder haar brede hoed herbergde, van de zogenoemde `nieuwe wilden’ tot aan de straatkunstenaars. Al deze richtingen schaarden zich onder een eigen noemer, vandaar dat er tal van onderstromingen waren – en zijn -, waaronder conceptuele kunst (dat al tijdens het modernisme populair was), streetart, installatiekunst, camp, lowbrow art, performance art, digitale kunst, inter- en multimedia, telematic art, neo-expressionisme, NFT’s of Non-Fungible Tokens en appropriation art. In de appropiation art maakten de kunstenaars gebruik van bestaande objecten of afbeeldingen waarin weinig of geen veranderingen werden aangebracht. Marcel Duchamp was hier een goed eerste voorbeeld van met zijn gekantelde urinoir, maar ook de afbeeldingen van Marilyn Monroe van Andy Warhol pasten onder deze titel.
Afbeelding: Een kijkje in het interieur van het Andy Warhol Museum in Pittsburgh.
Locatie: Het Andy Warhol Museum vindt u aan de Sandusky Street 117 in de stad Pittsburgh, gelegen in de staat Pennsylvania in de VS.
Alweer een teken dat de kunststromingen vanaf de vijftiger en zestiger jaren van de 20ste eeuw door elkaar heen liepen en elkaar beïnvloedden.
Vanaf de zeventiger jaren ontstond een grote vrijheid voor de kunstenaars. Zij werkten in tal van verschillende stijlen, nieuwe media en computertechnieken. Godsdiensten en ideologieën, die in het verleden belangrijk waren, speelden geen rol meer in hun vaak interactieve kunstuitingen. Al pasten veel kunstenaars wel op speelse wijze oudere stijlelementen toe in hun postmoderne kunstwerken. Men noemde deze vermenging, van zowel historische stijlen binnen een kunstdiscipline als stijlkenmerken van verschillende kunstdisciplines, in de kunstwereld het eclecticisme. De postmodernisten stonden argwanend tegenover de idealen en de zoektocht naar de waarheid van de modernisten. Zij geloofden niet meer in deze idealen en wilden niets meer weten van originaliteit en authenticiteit.
Men maakte geen onderscheid meer tussen kunst, volksnijverheidskunst en andere objecten die de kunstenaars onder de noemer kunst aan de buitenwereld toonden. Bovendien gingen veel kunstenaars verschillende vormen van kunst met elkaar vermengen, zodat er nieuwe creaties ontstonden.
Afbeelding: ELEMENT VIII setting II, van de Italiaanse beeldhouwer, installatiekunstenaar , decorontwerper en kunstschilder Alfio Giuffrida (1953-), uit 1997-1998. Het kunstwerk is vervaardigd van hout en geverfd metaal. Het is bijna 4,5 meter hoog. De bovenzijde van dit kunstwerk bestaat uit rood geverfde ijzeren strips die met meerdere gewrichten aan elkaar zijn gezet. Dankzij de gewrichten kan het kunstwerk bewegen en in een andere vorm geplaatst worden door de beschouwers. De beschouwers worden aangemoedigd om de sculpturen te veranderen.
Locatie: De foto van dit kunstwerk van Alfio Giuffrida is gemaakt door Helmar Mildner. Deze afbeelding is gelicenseerd onder de Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported- licentie.
Deze kunstwerken stonden dicht bij het dagelijkse bestaan van mensen, vaak met ironie en cynisme, maar altijd met de culturele en maatschappelijke referentie van de autobiografische kunstenaar als belangrijkste drijfveer. Zijn of haar persoonlijke denkbeelden, omgeven met een diep verlangen naar volledige vrijheid, vormden het fundament voor de postmoderne kunstwerken in het hier en nu.
Sean Scully, een abstract kunstenaar
De abstracte kunstschilder Sean Scully werd geboren in 1945 in de Ierse hoofdstad Dublin. Hij had het in zijn jeugd niet gemakkelijk. Zijn ouders waren arm en moesten steeds op zoek naar eten en onderdak. In zijn jeugd maakte hij deel uit van een jeugdbende, in die tijd de enige manier om in zijn milieu te overleven.
Hij was al op jonge leeftijd geïnteresseerd in kunst. Tijdens zijn werkzaamheden in een fabriek moest hij vooral karton samenpersen en stapelen. Sommige kunstkenners gaan er van uit dat hier zijn fascinatie voor strepen en gestapelde blokken zijn oorsprong vindt, al had ook een bezoek aan onder meer Marokko en de kennismaken met de islamitische kunst, met de vele vloeiend lopende lijnen, invloed op zijn ontwikkeling als kunstenaar. Het gezin verhuisde naar Londen waar hij kunst ging studeren aan de Central School of Art en het Croydon College of Art, gevolgd door een studie aan de universiteit van Newcastle waar hij in 1972 zijn BA behaalde.
In Londen bezocht hij een tentoonstelling waar hij in aanraking kwam met het schilderij `De stoel’ van Vincent van Gogh. Hij sprak de legendarische woorden `Dit kan ik ook’, waarna hij zich ging concentreren op kunst die de essentie van de emoties van de mens en de natuur probeerde weer te geven.
Sindsdien schildert Sean Scully met dit doel abstracte doeken met afwisselend strepen, blokken en rasters die in volle kleuren zijn geschilderd. De randen van de strepen en blokken lopen zacht in elkaar over en door gebruik te maken van verschillende verfdiktes en structuren lijken de werken op afstand soms driedimensionaal. Sean nam tijdens het schilderen steeds fysiek afstand van zijn werk, zodat hij het op een afstand kon bekijken. Dit is ook de beste manier om zijn werken te bekijken, met name ook omdat zijn werken vaak meters groot zijn. De kunstwerken van Scully zitten vol emotie. Zelf gaf hij aan dat de gebeurtenissen in zijn jeugd hem nog steeds beïnvloeden, al spelen ook huidige gebeurtenissen en plaatsen een rol in zijn werken. Het is moeilijk om de beroemde kunstwerken van deze veelzijdige kunstenaar in een kunststroming te vangen, maar die ruimte biedt het veelomvattende postmodernisme.
In 1975 verhuisde hij naar de VS en verkreeg hij de Amerikaanse nationaliteit. Sean Scully maakt ook aquarellen, grafiek en beeldhouwwerken. Zijn kunstwerken vindt u onder meer in de Tate Gallery in Londen, het Reina Sofia National Museum in Madrid, het Walker Art Centre in Minneapolis en het Museum of Modern Art in New York.
Afbeelding: Blue Note, uit 2016, van de Iers-Amerikaanse kunstschilder Sean Scully. Voor Blue Note gebruikte Scully olieverf op vier van de panelen en acrylverf op twee panelen, een combinatie geïnspireerd op zijn eigen werk uit de jaren zeventig van de vorige eeuw, Het kunstwerk is 2,5 meter hoog en 8,7 meter breed.
Locatie: Het kunstwerk werd voor het eerst tentoongesteld in het Yorkshire Sculpture Park in West-Yorkshire, een graafschap in het noorden van Engeland.
Camp, op het randje tussen kunst en kitsch
Opmerkelijk was de opkomst van de `camp’, een postmoderne kunststroming. Camp was – en is -een verzamelnaam voor tal van kunstuitingen met kitscherige elementen. Camp omarmde de heersende volkscultuur op humoristische wijze, maar dan met een artistieke bijbedoeling. Dit was kenmerkend voor camp, maar evenzeer voor de postmoderne kunst. Een bekend boegbeeld van de Camp-kunst is de Amerikaans beeldend kunstenaar Jeff Koons (1955). Met zijn kunstwerken bengelt hij continue op het smalle randje tussen kunst en kitsch.
Het werk van kunstenaars als Jeff Koons, de Amerikaans beeldend kunstenaar Robert Gober (1954) en de Israëlisch-Amerikaanse kunstenaar Haim Steinbach (1944) noemt men ook wel de neo-conceptuele kunst. Hier ligt de nadruk op de invloed van de massamedia en op de ideeën over kunst in relatie tot de moderne consumptiemaatschappij. Men maakt daarbij geen verschil meer tussen kunst en kitsch. De kunstenaars tonen luxegoederen op een aanlokkelijke manier en presenteren het kunstwerk als koopwaar.
Afbeelding: Tulpen (Tulip Balloons), een roestvrijstalen plastiek (gegoten) uit 2004 van de Camp-kunstenaar Jeff Koons. De zeven bloemen zijn meer dan 2 meter lang en 5 meter breed, en wegen 500 kilogram per bloem. Andere bekende werken van Jeff Koons zijn onder meer de `Puppies’, reusachtige beelden van honden ingelegd met bloemen.
Locatie: Dit beeldhouwwerk van Jeff Koons veilde men in 2012 voor 30 miljoen dollar en is sindsdien in particulier bezit.
Streetart, geaccepteerd als kunstvorm
`Ik maak mijn kunst snel, maar we leven ook in een snelle wereld.’
Keith Haring
Het is dan ook geen wonder dat ook de straatkunst werd – en wordt – geaccepteerd als kunstvorm. Mannen als Keith Haring (1958-1990), Jean Michel Basquiat (1960-1988) en Banksy (geboortedatum onbekend) dwaalden door de schaars verlichte metrogangen en verlaten straten in volkswijken waar zij snel hun kunstuitingen op de muren aanbrachten. Het moest snel, want zij konden op ieder moment gearresteerd worden. Zij begonnen hun kunstenaarsloopbaan met het aanbrengen van graffiti, maar hun humorvolle werken hangen nu aan de wanden van toonaangevende galerieën. Opmerkelijk is dit wel, want hun werken waren bedoeld voor jongeren die nooit in een museum kwamen …
Keith Haring, van graffiti naar de kunsthandel
Keith Haring maakte niet minder dan 10.000 schilderijen. Met zijn graffiti in de metro van New York concurreerde hij met de overal aanwezige advertenties. Als er een advertentieruimte niet verkocht was, vulde hij direct de achtergrond op met zijn krijttekeningen. Het gaf de aanzet tot zijn latere beroemdheid. Er was geen inwoner van New York die niet met zijn werk in de openbare ruimte werd geconfronteerd. Dankzij het vele en snelle werken in de metro’s, en op andere plekken, had hij zijn handen en armen zo getraind dat bijna iedere streep die hij zette direct raak was. Zijn werken waren populair. Zo zeer zelfs dat hij in New York de Pop Shop opende, waarin van alles werd verkocht met het signatuur van Haring, tot schoenen en Swatch horloges aan toe. Men noemde hem ook wel een popart-icoon, vandaar dat men hem ook bij de kunststroming popart kan indelen.
Afbeelding: Ser Humano, Ser Urbano (mens zijn, stad zijn), een schildering van Keith Haring op een metro toestel in Mexico-Stad. Keith Haring zijn schilderingen hadden vaak een maatschappijkritische ondertoon. Met zijn figuurtjes vestigde hij regelmatig de aandacht op drugsverslaafden en personen die aan de ziekte aids leden, een ziekte waar hij uiteindelijk zelf aan overleed. Hij werd slechts 31 jaar oud.
Locatie: Deze door Keith Haring beschilderde metro rijdt in de straten van Mexico-Stad in Mexico.
Neo-expressionisme
Veel kunstenaars zochten nieuwe manieren om hun emoties en persoonlijke belevingen te uiten. Deze expressie vonden ze in een nieuwe kunststroming, het neo-expressionisme. Zij noemden zich de `nieuwe wilden’ (die Neue Wilde) met een knipoog naar de fauvisten.
De neo-expressionisten werkten weer figuratief, dat was dan ook de enige relatie met het expressionisme, met dien verstande dat zij dit op het doek vaak combineerden met abstracte objecten. De resultaten waren hartstochtelijke, vaak grimmige, maar ook prikkelende kunstwerken met kleuren, allerlei vormen en vol met figuratie.
In de kunst betekent figuratief dat het werk een voorstelling uitbeeldt en herkenbaar is. Veel kunstenaars waren politiek geëngageerd en gebruikten onderwerpen uit de volkscultuur.
Er waren ook neo-expressionisten die niet alleen met verf werkten, maar met alle voorwerpen die voorhanden waren om tot een geschilderde collage of een installatie te komen. Een goed voorbeeld is de veelzijdige Amerikaanse kunstenaar Julian Schnabel (1951), die bekend werd met zijn plate paintings, bestaande uit enorme schilderijen bedekt met een reliëf van gebroken serviesgoed dat hij met gips op de onderlaag bevestigde. Zijn robuuste en kleurrijke composities zette hij in een figuratieve stijl op het doek.
De Duitse kunstenaar en fotograaf Sigmar Polke (1941-2010) typeerde de kunstwereld eveneens als een postmoderne kunstenaar. De onderwerpen in zijn doeken zijn divers. Sigmar Polke probeerde in zijn kunstwerken onder meer de Tweede Wereldoorlog te verwerken, bijvoorbeeld in zijn werk `Kamp’.
Afbeelding: B-mode, van Sigmar Polke. Deze kunstenaar gebruikte in zijn schilderijen allerlei combinaties van kleurstoffen, lakken en exotische chemicaliën. In zijn composities gebruikte hij tijdschriften, boeken, bekende artiesten en afbeeldingen van reclame uitingen uit de consumptiemaatschappij. OP deze afbeelding heeft hij op een geheel eigen wijze Marilyn Monroe geportretteerd.
Locatie: Dit kunstwerk is in particulier bezit.
De Brit Damien Hirst (1965) concentreerde zich in zijn kunstwerken op de relatie met de dood, zoals in zijn serie zeefdrukken van `Het Laatste Avondmaal’. Hij was een veelzijdig kunstenaar. Beroemd werd zijn kunstwerk For the Love of God, een platina afgietsel van een schedel van een 18e-eeuwse Europeaan. Hij versierde deze schedel met 8601 diamanten, waaronder een roze diamant van 52,4 karaat, de zogenoemde Skull Star Diamond. Lance Armstrong fietste de laatste etappe van de Tour de France in 2009 op een fiets die door Damien Hirst was beschilderd met vlinders. Met deze zelfde vlinders decoreerde hij in dat zelfde jaar enkele hoodies (kledingstukken met een capuchon) voor Adrian Nyman.
Afbeelding: Een gelimiteerde editie van de Butterfly Print hoodie, in 2009 ontworpen door Damien Hirst.
Locatie: Deze hoodie is in het bezit van het Rhode Island School of Design Museum of Art, gelegen aan de 20 North Main Street in Providence in de staat Rhode Island (New England) in de VS. Een medewerker van dit museum heeft deze hoodie gefotografeerd.
Digitale kunst
Digitale kunst, ook wel Digital Art genoemd, ontplooide zich als kunstvorm vanaf de jaren negentig in de vorige eeuw, ongeveer gelijk met de komst van het Internet. Ter herinnering: de eerste browser van Netscape, waarmee voor het eerst gewone mensen op het Internet konden surfen, verscheen in 1994.
Digitale kunst is een vorm van kunst die digitaal gemaakt is op of door een computer. Deze kunstvorm kent tal van uitingsvormen, maar één ding hebben zij gemeen: ze zijn allemaal opgebouwd met de binaire code van 1-en en 0-en.
Eigenlijk is het begrip vrij breed. Ook videokunst, Internetkunst of anderszins kunst die gebruik maakt van bewegend beeld hoort onder het kopje Digitale kunst.
Op het Internet zie je vaak interactieve vormen van kunst, waarbij de bezoeker een kunstwerk kan beïnvloeden, manipuleren of anderszins veranderen. Er zijn tegenwoordig aparte musea die zich geheel op de digitale kunst werpen, waaronder het Nxt Museum aan de Asterweg 22 in Amsterdam en het Dutch Digital Art Museum aan de Citadel 22 in Almere. Verder zijn er wereldwijd veel musea die aparte tentoonstellingsruimtes hebben ingericht met Digitale kunst. In de hedendaagse videokunst maakt men niet alleen gebruik van het scherm, maar wordt vaak ook de omringende ruimte betrokken bij het kunstwerk. Op deze wijze ontstaat een digitale ervaring.
Afbeelding: Verbrand de zon, een digitaal kunstwerk van de Indonesische kunstenaar Rant:73, gemaakt in 2021.
NFT’s, de Non-Fungible Tokens
Een nieuwe kunstuiting zijn de NFT’s ofwel Non-Fungible Tokens (NFT’s) die rond 2015 opdoken in de kunstwereld. Het betreffen crypto-activa die het eigendom van digitale items vastleggen. Deze token zijn onvervangbaar en dus uniek. Deze NFT’s kunnen bijna niet gekopieerd worden, maar wel door iedereen gedownload. De waarde zit hem in het feit dat slechts één iemand eigenaar van een NFT is. Ook dit is digitaal vastgelegd via een blockchain, eigenlijk op dezelfde wijze als de crypto-munten. Een blockchain is een database waarin de informatie die in deze database zit in blokken is opgeslagen. Zodra een blok vol zit koppelt het zich aan een ander blok. Door deze ondoorzichtige manier van opslaan van gegevens is het bijna niet mogelijk om het systeem te hacken. Deze unieke token kun je zien als een stukje informatie, die in een smart contract op de blockchain wordt opgeslagen.
Voor unieke NFT’s wordt incidenteel veel geld betaald. In 2021 verkocht kunstenaar Beeple via veilinghuis Christie’s zijn digitale verzamelwerk `Everydays: the First 5000 Days‘ voor een bedrag van 69 miljoen US dollar. De kunstenaar Michael Winkelmann, die bekend staat als Beeple, had sinds 2007 aan dit kunstwerk gewerkt. Het digitale kunstwerk bestaat uit een verzameling van 5000 verschillende digitale kunstwerken die Beeple in 5000 dagen vervaardigde.
Postmoderne architectuur
De postmoderne architectuur is een reactie op de strakke en functionalistische architectuur tijdens het modernisme. Men wilde niet meer ontwerpen volgens de strakke lijnen van het functionalistische modernisme. De gelijkvormige gebouwen die, volgens de postmodernisten, daar het gevolg van waren, werden verafschuwd door een nieuwe generatie architecten die vanaf de zestiger jaren in de 20ste eeuw de toon zetten in de architectenbureaus. Fraaie details, unieke vormen en kwinkslagen naar het verleden moesten de architectuur van een nieuw elan voorzien: de postmoderne architectuur was geboren. Een goed voorbeeld staat in Nederland. Het Innhotel in Zaandam wekt de indruk dat het is opgebouwd uit 70 gestapelde houten huisjes. De vormen zijn uniek, de details zijn fraai en de historische huisjes zijn een grappige verwijzing naar het Zaanse verleden.
Afbeelding: Het postmoderne 4-sterren Innhotel in Zaandam met een in het oog springende gevel bestaande uit een opeenstapeling van zeventig losse Zaanse huisjes, uitgevoerd in vier kleuren Zaans groen.
Locatie: Het Innhotel staat aan de Provincialeweg 102 in de Nederlandse stad Zaandam.
Een geroemde postmoderne architect was de Amerikaan Michael Graves (1934-2015), die bekend werd met zijn postmoderne Portland Building in Portland in de staat Oregon in de VS.
In Japan waren dit Minoru Takeyama (1934-2020), die in Tokyo Pepsi Canning Plant, de Tokyo Port Terminal en het gebouw van de Egyptische ambassade ontwierp, en Arata Isozaki (1931) die onder meer verantwoordelijk was voor het ontwerp van de Art Tower in de Japanse stad Mito.
Afbeelding: De Art Tower in de Japanse stad Mito van de architect Arata Isozaki. Het gebouw werd in 1990 opgeleverd.
Locatie: Deze wolkenkrabber staat aan de 1-chōme-6-8 Gokenchō in Mito, de hoofdstad van het prefectuur Ibaraki op het Japanse eiland Honshu.
De Japanse architect Kisho Kurokawa (1934-2007) werd in het begin van de jaren zestig in de 20ste eeuw bekend als een van de oprichters van het metabolisme. Het metabolisme hield zich bezig met het uitwerken van een utopisch systeem voor architectuur en ruimtelijke ordening. Vanaf de jaren zeventig werden zijn ontwerpen postmodern, met als voorbeeld de Nakagin Capsule Toren die tussen 1970 en 1972 werd gebouwd.
Afbeelding: De Nakagin Capsule Tower in Tokyo van de Japanse architect Kisho Kurakawa uit 1972.
Locatie: De Nakagin Capsule Toren staat aan de 8-4-6 Ginza, Chuo-ku, in de wijk Ginza in de Japanse hoofdstad Tokyo.
In Italië was het de architect Aldo Rossi (1931-1997) die zich door het postmodernisme liet inspireren. Hij ontwierp onder meer het Bonnefantenmuseum, gelegen aan de Avenue Ceramique 250 in Maastricht. In al zijn gebouwen greep hij terug op de architectuur uit de omgeving van zijn nieuw te bouwen constructie. Ook de Spanjaard Ricardo Bofill (1939-2022) liet zich inspireren door de lokale vormentaal in de architectuur, een manier van ontwerpen die typerend is voor het postmodernisme. Een bekend gebouw van hem is Walden 7 in Barcelona, gebouwd in de periode 1970-1975.
Deconstructivistische architectuur, een zoektocht naar innoverende oplossingen
Het deconstructivisme in de architectuur maakt deel uit van de postmoderne architectuur.
Alles bekijken en beschouwen zonder een waardeoordeel te geven en door zo min mogelijk gebruik te maken van het eigen referentiekader: dat was wat de deconstructivistische architectuur beoogde. Ondanks de uitdagingen die dit voor de architect opleverde, ontstonden hierdoor verrassende gebouwen. Zij keken niet meer naar de wijze waarop een dak gevormd diende te zijn en zij waren wars van traditionele manieren, zoals bijvoorbeeld van het opvangen van water door dakgoten. Sterker nog, zij zochten naar nieuwe, uitdagende en innoverende oplossingen voor hun gebouwen. En vaak met succes.
Een bekende deconstructivistische architect was – en is – onze landgenoot Rem Koolhaas, geboren in 1944 in Rotterdam. Met zijn eigen architectenbureau OMA bouwde hij interessante gebouwen, waaronder het Nederlands Danstheater in Den Haag, het Museum of Art in Seoul en de CCTV-toren in Beijing.
Een andere bekende architect in deze kunststroming was Frank Gehry, geboren in 1929 in Toronto in Canada en schepper van onder andere het Guggenheim museum in Bilbao dat in 1991 haar deuren opende voor het publiek.
Peter Eisenman, geboren in 1932 in Newark in de VS, bouwde het Holocaust monument in Berlijn. De architecte Zaha Hadid (1950-2016), geboren in Bagdad in Irak, werd bekend om haar ontwerp voor de brandweerkazerne Vitra in Well am Rhein in Duitsland, en het ontwerp van het Havenhuis in Antwerpen, waarin het havenbedrijf van de Belgische stad Antwerpen zetelt.
De Amerikaan Charles Moore (1925-1993) noemde men wel de vader van de postmoderne architectuur. Hij vergaarde roem met zijn ontwerpen voor het Piazza d’Italia in New Orleans, waar hij een klassiek plein bouwde van moderne materialen, en het John Paul Getty Museum in Malibu dat gelijkenis vertoonde met een Romeinse villa uit de klassieke Romeinse periode.
Meer letterlijke voorbeelden van deconstructivistische architectuur zijn gebouwen die op instorten lijken te staan. Een goed voorbeeld hiervan is de oostvleugel van het Groninger Museum dat in 1994 werd geopend. De architecten van Coop Himmelb(l)au gooiden hier alle tradities binnen de architectuur overboord. De wanden zijn vervaardigd van glas en staal, met als gevolg dat het daglicht op onverwachte plekken naar binnen schijnt.
Afbeelding: Het Museum of Art in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoul is ontworpen door de Nederlandse architect Rem Koolhaas. Het gebouw is vrijdragend; het lijkt of het een licht gebouw is en boven de grond zweeft. De buitenzijde is vervaardigd van U-glas, dat bekend staat om het diffuse licht dat het doorlaat en weinig schittering geeft. Het gebouw ligt tegen een helling; de stoelen in het auditorium liggen tegen deze helling, zoals in een oud-Grieks theater.
Locatie: Het Museum of Art staat links van de hoofdingang van het Seoul National University Gwanak Campus (adres: San 56-1, Gwanak-gu, Seoel 151-742) op het terrein van de Seoul National University.
High Tech architectuur, inspiratie in moderne technologieën
De High Tech architectuur plaatst men onder het postmodernisme. Het is een stroming in de architectuur uit het begin van de jaren zeventig in de 20ste eeuw. De bouwmeesters vonden hun inspiratie in de zich snel ontwikkelende moderne technologieën. In hun opmerkelijke, vaak met veel staal en glas geconstrueerde bouwwerken, zochten zij naar eenvoudige en elegante oplossingen.
De eerste wolkenkrabbers werden gebouwd met stalen frames. Deze bleven echter voor het oog verborgen achter de betonnen gevels van de gebouwen. De High Tech architecten braken met deze traditie en plaatsten het stalen frame, de kabels en trappen direct in het zicht van de gebruikers en beschouwers van het gebouw, al dan niet voorzien van een laagje verf. Hetzelfde patroon volgden de architecten in de interieurs van deze gebouwen. Grote en open ruimtes met de aluminium buizen in het zicht tegen het plafond waren het resultaat. Nog veel lofts, die ook in de 21ste eeuw populair zijn, heeft men op deze manier gebouwd en ingericht. De populariteit neemt wel af in verband met de gemiddeld hogere energiekosten: er is maar één ruimte en deze moet je geheel verwarmen.
Typerend voor de High Tech architectuur is dat men vooral gebruikmaakte van prefab elementen, met andere woorden alle bouwelementen werden zoveel mogelijk vooraf in een fabriek gemaakt.
De bekendste Britse High Tech architecten zijn Richard Rogers (1933-2021), al werd deze in het Italiaanse Florence geboren, en Norman Foster (1935). Rogers ontwierp, samen met Renzo Piano (1937), onder meer het Centre Pompidou in Parijs waar men vanaf 1970 zeven jaar aan werkte voordat het voltooid was. Een ander bekend ontwerp van Richard Rogers is het gebouw van Lloyd’s in Londen, het zogenoemde Lloyd’s Building.
Afbeelding: Het 14 verdiepingen tellende postmoderne Lloyd’s-gebouw in Londen, ontworpen door Richard Rogers. De liften, trappen en leidingen plaatste Rogers aan de buitenkant van het gebouw in het zicht van alle passanten. Hierdoor ontstond aan de binnenzijde één grote ruimte.
Locatie: Het Lloyd’s gebouw ligt aan de One Lime Street in de Britse hoofdstad Londen.
Norman Foster ontwierp onder meer in Londen het 180 meter hoge kantoorgebouw 30 St Mary Axe (2004) en de Millennium Bridge (2000). In Berlijn ontwierp hij de nieuwe koepel van het Rijksdaggebouw, die hij in 1999 trots aan de nieuwe parlementsleden toonde. De combinatie van oude en nieuwe architectuur in het gerenoveerde Rijksdaggebouw zijn een goed voorbeeld van het postmodernisme.
In Nederland zijn de treinstations Lelystad Centrum, Almere Centrum, Duivendrecht en station Zaandam van de hand van de architect Peter Kilsdonk (1954) mooie voorbeelden van High Tech architectuur. Hetzelfde geldt voor de treinstations Leiden Centraal, Amsterdam Sloterdijk en Rotterdam Blaak die de architect Harry Reijnders (1954) ontwierp.
In de loop der jaren namen de architecten steeds meer afstand van hun principes om vooral eenvoudig ogende gebouwen te creëren. De esthetische schoonheid en de elegantie van de gebouwen bleef echter belangrijk in hun ontwerpen. De constructies werden steeds futuristischer, vaak met toevoeging van klassieke ornamenten, maar zij behoren toch nog steeds tot de High Tech architectuur.
Grote afbeelding: Kijkgaatje in de Wereld (Peephole into the World), uit 2020 van de Italiaanse kunstschilder Vincento Osada.
Locatie: Het schilderij Kijkgaatje In De Wereld maakt deel uit van de collectie van de Gooise Galerie. ©Ronnie Rokebrand.